Wat wappert gij fier langs de vloed!
Hoe klopt ons het harte van vreugd en ontzag
Wanneer het uw banen begroet!
Ontplooi u, waai uit nu, bij nacht en bij dag!
Gij blijft ons het teken, o heilige vlag
Van trouw en van vroomheid, van vroomheid en moed
Van trouw en vanvroomheid en moed
Of is niet dat blauw in zijn smetloze pracht
De trouw onzer vad’ren gewijd?
Of tuigt niet dat rood van hun manlijke kracht
En moed in zoo menige strijd?
Of wijst niet die blankheid zo rein en zo zacht
Op vroomheid, die zegen van Gode verwacht
De zegen, die enig, die enig gedijt
De zegen, die enig gedijt?
Waai uit dan, o vlag, zij een tolk onzer beê,
Om trouw en om vroomheid en moed.
De wereld ontzie u op golven en ree,
Maar – daaldet gij ooit op den vloed –
Wij heffen uw wit uit de schuimende zee
En voeren naar ’t blauw van de hemel u mee,
Al kleurt zich, al kleurt zich uw rood met ons bloed
Al kleurt zich uw rood met ons bloed!